Wie is de theoloog met toekomst?
Lezing Fontys-symposium Theoloog met Toekomst 15 december 2016
door Erik Borgman
Inleiding
Afgelopen zondag sprak ik in Amsterdam. De bijeenkomst, georganiseerd was door Filosofie Magazine, heette 'De verhalenvertellers' en ik deelde hetzelfde slot met Vincent Icke. De astrofysicus mocht iets uitleggen over de big bang en ik was gevraagd iets te zeggen over het scheppingsverhaal. De vraag is dan: welke strategie kies je? Ik had ervoor gekozen om op geen enkele manier met Icke in discussie te gaan. In plaats van te proberen te laten zien hoe schepping door God en een uitdijend heelal, met een gekromde ruimte, met een uitgestrektheid van miljarden lichtjaren - in plaats van te laten zien hoe geloof in God daarmee niet in strijd is, wilde ik bij het begin beginnen. En dat begin dat tegelijkertijd het einde is, dat waar het in Genesis om gaat is - zo probeerde ik duidelijk te maken - dat er altijd al betekenis is, communicatie. Daarom is het logisch dat Vincent Icke, en ik ook, daarom is het logisch dat wij willen weten waar we vandaan komen, hoe ons heelal werkt. Het spreekt tot ons en daarom willen wij het begrijpen.
Vincent Icke - ik wist het van tevoren niet maar het was wel zo en het klopte natuurlijk precies - begon met het tegenovergestelde. Hij zei natuurlijk niet: in het begin was er geen betekenis, maar nog afgezien van de bekende zinswendingen dat hij zich alleen bezighield met het 'wat' en 'hoe' van de dingen, niet met het 'waarom', dat daar andere mensen voor zijn - met de duidelijke ondertoon dat hij wel belangrijkere dingen aan het hoofd had - en afgezien van de boutade dat hij geen verhaal vertelt, maar simpelweg uitspreekt wat het geval is - en niemand die dan de vraag stelt waarom hij dan toch gekomen is naar een bijeenkomst die 'De verhalenvertellers' heet -, afgezien dus van de kleine ergernissen die voor een theoloog dagelijkse kost zijn, suggereerde Icke dat wij er niets toe deden. Hij begon met een foto van iemand liggen op het gras, en zoomt dan steeds verder uit tot hij bij de kosmische afmetingen is en de aarde, of zelfs ons hele zonnestelsel een stipje is geworden. Waar de psalm echter zingt:
Als ik de hemelkoepel zie, door uw vingers gevormd,
als ik maan en sterren zie, door U daar aangebracht:
wat is de mens, dat U aan hem denkt,
en het mensenkind, dat U voor hem zorgt?' (Ps. 8,4-5),
daar suggereerde Icke vooral dat het hiermee evident was dat het menselijk perspectief er helemaal niet toe doet. Alles wat wij aan betekenisgeving hebben zit in ons hoofd, zo zei hij, en dat is duidelijk aanzienlijk kleiner dan het heelal, met zijn miljarden lichtjaren spanwijdte.
De vraag is natuurlijk, maar die werd niet gesteld: wat zegt dit nu over Vincent Icke en over ons, met open mond gapend naar zijn inderdaad wonderschone PowerPoint? Ik heb uiteraard geen enquete in de zaal gehouden, maar ik durf te wedden dat als ik dit wel gedaan had, dat gebleken was dat wij vrijwel al de dingen die Icke te berde bracht, dachten terwijl wij bij wijze van spreken daar op het gras lagen en dat dit allemaal staat in boeken die je nog niet eens ziet, als je van deze afstand kijkt, laat staan dat je ze zou kunnen lezen. Van deze afstand gezien verdwijnt er heel veel, vrijwel alles: de vragen naar het geluk van onze kinderen, van rechtvaardigheid tegenover onze naasten en zelfs van het overleven van onze planeet. Van deze afstand gezien heeft niets betekenis en is er alleen pure feitelijkheid. Religie en geloof doen er in dit perspectief niet toe, niet omdat ze geen toekomst zouden hebben, maar omdat de vraag naar de toekomst er zelf niet meer toe doet en de vraag naar betekenis evenmin. Terwijl wij van deze vragen leven: alles wat wij belangrijk vinden, vinden we belangrijk vanuit onze vraag om toekomst en vraag om betekenis. In de wereld van Vincent Icke de vraag stellen naar een theoloog met toekomst, betekent er a priori van uitgaan dat alleen wie de blik van Icke overneemt, bestaansrecht heeft. Een theoloog met toekomst is dan een theoloog die weet dat de vraag naar toekomst triviaal is, een vraag waarmee mensen nu eenmaal behept zijn, maar die uiteindelijk geen betekenis heeft. Een theoloog van betekenis is dan de theoloog die accepteert dat er geen betekenis is, alleen maar betekenisgeving, een betekenisgeving waarvan de werkelijkheid zich natuurlijk niets aantrekt. Sommige geestelijk verzorgers - en geloof mij, ik spreek gedurig met ze - sommige geestelijk verzorgers vinden het steeds moeilijker het verschil te weten tussen de vraag welke betekenis ziekte kan hebben en hoe je betekenis kan geven aan je ziekte. Zij gaan sluipenderwijs denken, met het ziekenhuis - niet met iedereen in het ziekenhuis, niet met alle doctoren, verpleegkundigen en patiënten als personen, maar wel met het ziekenhuis als organisatie - dat de beste manier is om met ziekte om te gaan is ziekte te verslaan. Hetzij fysiek - door weer gezond te worden, of weer zo te kunnen leven dat het zoveel mogelijk lijkt op het leven van gezonde mensen -, hetzij mentaal.
Wat een mislukking is Jezus dan: 'God, mijn God, waarom heb jij mij in de steek gelaten'; Geen zingeving, niks coping: Hij 'schreeuwde opnieuw luidkeels en gaf de geest' (Mt. 27,46.50). En pas dan vindt de echte, ongedachte revolutie plaats, dat waarvan het ziekenhuis niet eens durft te dromen: 'de graven gingen open en de lichamen van veel heiligen die ontslapen waren, werden tot leven gewekt' (vers 52). Betekent de 'theoloog met toekomst' nu een theoloog die zo normaal heeft leren doen, dat zij of hij helemaal niet meer rekent met zich openende graven? Ik zou zeggen: dan is het uiteindelijk een theoloog zonder toekomst. Want we gaan allemaal dood en velen van ons zullen daarvoor ook nog hun verstand verliezen: kunnen we die realiteit onder ogen zien of dekken we die toe met zingeving?
Wat is een theoloog?
Ik wil graag nadenken over een theoloog met toekomst. Hierbij is het wat mij betreft van fundamenteel belang goed vast te stellen wat een theoloog is. Hier, zo is mijn stelling, is het van uitmuntend belang dat wij ons bevrijden van de - protestantse - kerkvader van de negentiende eeuw, Friederich Schleiermacher, in ieder geval op dit punt, en moeten wij terug naar good old Thomas van Aquino. Want het is niet 'de traditie', het is de negentiende-eeuwse Schleiermacher die de theoloog principieel tot een kerkelijke functionaris heeft gemaakt. Schleiermacher definieert theologie - zoals u hopelijk weet - als volgt:
Die christliche Theologie is sonach der Inbegriff derjenigen wissenschaftlichen Kenntnisse und Kunstregeln, ohne deren Besitz und Gebrauch eine zusammenstimmende Leitung der christlichen Kirche, d.h. eine christliches Kirchenregiment, nicht möglich ist. (Schleiermacher 1830)
Dit betekent voor Schleiermacher zowel dat de theologie een praktische wetenschap is als een positieve. Praktisch omdat zij gericht is op het leidinggeven aan de kerk, en positief omdat dat wat in de kerk leeft aan opvattingen en visies, dat is wat de theologie onderzoekt. 'Hoe is en gaat het in de kerk?' is dan de onderzoeksvraag. Hoe wordt dat uitgesproken en beredeneerd? En van hieruit worden dan conclusies getrokken over hoe het in de toekomst zou moeten gaan in de kerk, om daar vervolgens naartoe te werken. Welnu, als we vandaag de dag mensen zien weg bewegen van de kerkelijke religiositeit - u weet wel, het bekende minder, minder, minder van de laatste halve eeuw godsdienstsociologisch onderzoek: minder gelovigen die minder gelovigen van wat gelovigen traditioneel geloven en wat ze geloven betekent minder in hun leven: minder, minder, minder - dan dreigt in deze denklijn de theologie net zo overbodig te worden als de kerk, tenzij zij zich richt op de ondersteuning en de voortgang van de ongebonden religiositeit. Dat idee treffen we dan ook in allerlei toonaarden aan, ook in de teksten in het e-zine 'Theoloog met toekomst'.
Het lijkt er echter gelukkig op dat de kenniskring van de Fontys Hogeschool voor theologie en levensbeschouwing op zoek is naar iets anders. Goed zo. Zij hebben een onderzoekje gedaan naar het actuele gebruik van de categorie 'ziel', een woord met goede papieren wat betreft de christelijke traditie dat zich klaarblijkelijk in een grote actuele populariteit mag verheugen. Ja - en dan? Want zoals altijd kun je gemakkelijk constateren dat het nieuwe gebruik weinig consistent is, dat het in sommige opzichten lijkt op het traditionele, in sommige opzichten ook helemaal niet en dat bepaalde aspecten van het traditionele gebruik niet of niet goed meer worden begrepen. Wat betekent dat? Mijn suggestie is dat het betekent dat je niet helemaal de goede vraag hebt gesteld, of misschien beter: de vraag niet helemaal op de goede manier hebt gesteld. Want wat wil je eigenlijk weten? Mijn vermoeden is dat het onderzoekje naar 'ziel' om uiteenlopende redenen aantrekkelijk leek. Ten eerste omdat het voortgaande gebruik ervan suggereert dat de breuk tussen de hedendaagse cultuur en de christelijke traditie minder absoluut is dan je zou kunnen denken - en misschien de collega's van Fontys op hun zwartere momenten ook vrezen. Ten tweede omdat het iets van diepte in die cultuur suggereert, of minstens een verlangen naar diepte, een gemis aan en een hunkering naar iets ongrijpbaars en dat spreekt het idee tegen dat de hedendaagse cultuur alleen ziet wat aan de oppervlakte ligt, gericht is op het pragmatische, uitgaat van en gefocust is op het beheersbare.
Maar het probleem is dat het element van het zoeken en verlangen van de kant van de theoloog in het denken over wat de theoloog doet in de reflectie niet wordt meegenomen. Zo raakt een belangrijk aspect van de theologie buiten beeld, een aspect dat we de afgelopen decennia 'hermeneutisch' zijn gaan noemen: het feit dat er actief geïnterpreteerd wordt, niet slechts passief wordt geregistreerd. De theologie treft - de geesteswetenschappen in het algemeen treffen, maar dat laat ik nu maar even - de theologie treft haar object niet aan, zij construeert het mede.
Er is helemaal geen hedendaags discours over de ziel, zoals - zo zou ik in ieder geval zeggen - er ook geen systematisch-theologische visie is op de ziel. Wij gebruiken het woord ziel en de theoloog is geïnteresseerd in het gebruik van het woord 'ziel', omdat hij of zij vermoedt - en meer dan vermoedt, gelooft - dat daarin iets van de hedendaagse werkelijkheid aan het licht komt dat ertoe doet. Het object van de theologie is uiteindelijk niet het gebruik van het woord 'ziel', het object van de theologie is dat wat met het woord 'ziel' wordt aangeduid. De theologie verschilt juist van andere manieren om zich met het spreken over 'ziel' bezig te houden, in het feit dat zij er niet vanuit gaat dat deze taal in zichzelf gesloten is. Het spreken over de ziel is ergens door opgeroepen, namelijk door dat wat we 'ziel' noemen en het beter leren zien wat er met die ziel - die nooit direct toegankelijk is, maar alleen maar via de taal over de ziel - het beter leren zien wat er met die ziel aan de hand is, dat is van belang om te weten wie wij zijn en wat onze betekenis is. Hiermee zijn we van Schleiermacher bij Thomas van Aquino beland. Thomas die precies dit bedoelt als hij de theologie geen praktische, maar een speculatieve wetenschap noemt: het gaat niet om religie en geloof, en de voortgang ervan, het gaat om wat zich in religie en geloof aandient, in directe zin ongrijpbaar, maar in die ongrijpbaarheid reëel en dat wat door ons spreken heen betekenis heeft en betekenis geeft.
En hier komen we op een onderscheid dat ik node mis, in voor zover ik zien kan alle bijdragen op de website: het onderscheid dat Thomas maakt tussen materieel en formeel object. Zoals bekend vraagt Thomas zich in het zevende artikel van de eerste quaestio van zijn Summa theologiae af of God al dan niet het object is van de sacra doctrina, die ik nu voor het gemak maar even gelijk stel aan de theologie. Het lijkt van niet, zo schrijft hij, want de theologie gaat over een heleboel dingen en helemaal niet alleen over God. Zij gaat over - zouden wij zeggen - mensen, over hun handelen en over de producten en de uitkomsten van dit handelen, over dieren en dingen. De theologie gaat over wat er geloofd en gezegd wordt en waarom, waar mensen zin en betekenis aan ontlenen voor hun leven, over lichamen en over zielen. Maar het punt is, zegt Thomas dan, dat al deze dingen niet zomaar worden bekeken, maar onder het formele aspect van God: omnia pertractantur in sacra doctrina sub ratione Dei. Alles wordt in de theologie onder het aspect van God gezien, namelijk in zoverre het ofwel zelf God of goddelijk is, ofwel voor zover het met God in relatie staat. Aangezien nu alles voor zoverre het bestaat in relatie staat met God omdat het eindige uiteindelijk niet uit zichzelf kan bestaan, valt niet buiten het materiële object van de theologie. Theologie gaat over alles, onder het opzicht van God.
Vaak wordt gedacht dat Thomas' visie achterhaald zou zijn, omdat hij zou veronderstellen dat God zomaar beschikbaar zou zijn voor onderzoek en wij, modernen, onherroepelijk ontdekt hebben dat God zich niet op deze manier aandient. Maar dat weet Thomas nu juist heel goed. Het heeft er alle schijn van dat God het object niet kan zijn van de theologie, zo begint Thomas het Quaestio 1, articulus 7. Want een wetenschap veronderstelt kennis van de aard van zijn object. Echter, in Deo quid est, dicere impossibile est, zegt Thomas van Johannes van Damascus na, van God is het onmogelijk te zeggen wat hij is. We weten dus volgens Thomas helemaal niet wat God is, niemand, ook de gelovige niet. Maar we kennen God door zijn effecten en dat maakt - Thomas zegt het zo niet, dit zijn mijn woorden - theologie als onderzoek wel degelijk mogelijk. Omdat - om naar het begin van mijn verhaal terug te keren - God schepper is van hemel en aarde weten we via onze kennis van hemel en aarde iets over God. Omdat God verlosser is, weten we iets over hem via de verlossingsgeschiedenis. Omdat God voltooier is, weten we iets over hem via zijn rijk dat nabij is. Hoe je nu precies - in de termen van Thomas - van effect naar oorzaak komt, is een ingewikkelde vraag die de hele theologie begeleidt. De theologie draait zowel om de vraag over wat je nu precies te zeggen hebt als je over onze wereld en onze geschiedenis denkt en spreekt in termen van de relatie met God als om de vraag hoe je nu precies tot dit spreken komt. Waar sommige wetenschappen een methode hebben, daar bestaat de theologie in het steeds weer ontdekken van haar methode, waardoor zij natuur en menselijke geschiedenis omvormt in een discours over God. 'Voor ons is de hele kosmos theologie', zegt Albertus de Grote, Thomas' leermeester, 'want zoals de Psalm zegt: "de hemel ontvouwt de glorie van God"' (19,2).
Wat is een theologie en een theoloog met toekomst?
Nu hoop ik eigenlijk dat er iemand onder u is, die zegt: Ja duhuh! Dat heb je toch allemaal al gezegd in het boekje dat gepubliceerd is bij gelegenheid van je inauguratie in Tilburg, waarvan de ondertitel niet voor niets is: God als onderzoeksprogramma. (Borgman 2007) Want zo is het. Ik ben door de mensen van Fontys aangemoedigd mij uit te laten over wat er in het kader het streven naar een theoloog met toekomst nu eigenlijk aan onderzoek moet worden gedaan, met het oog op een in te stellen lectoraat. Ik som in mijn inaugurale boekje vijf onderzoeksgebieden op: de religieuze geschiedenis van onze cultuur, de actuele manifestaties van religie en hun betekenis, de wereld en de geschiedenis als vindplaatsen van Gods aanwezigheid, het eigen statuut van de theologie te midden van de andere vormen van wetenschap en de inhoudelijke visie op God, de interpretatie van centrale categorieën van de christelijke traditie en van andere religieuze tradities die in dit alles is geïmpliceerd. In het verband van het al zoekend ontdekken wat een theologie en een theoloog met toekomst is in het kader van een HBO-opleiding theologie, zou ik me willen concentreren op twee lijnen. Hiermee knoop ik aan bij een centrale intuïtie van Edward Schillebeeckx.
Ik heb het verhaal al vaker verteld. Direct na de afsluiting van het Tweede Vaticaans Concilie in 1965, na enkele jaren van voorbereiding vond van 1968 tot 1970 in Nederland het zogenoemde Pastoraal Concilie plaats in Noordwijkerhout. Vertegenwoordigers uit uiteenlopende geledingen en facties van de Nederlandse Rooms-katholieke Kerk beraadslaagden over de consequenties die het Tweede Vaticaans Concilie zou moeten hebben voor de het leven van de kerk in de eigen situatie en context. De overgrote meerderheid van het op dat moment spraakmakende deel van de Nederlandse katholieken wilde de kerk onverwijld aanpassen aan wat men zag als de eigentijdse omstandigheden en ontwikkelingen. De Vlaamse-Nederlandse theoloog Edward Schillebeeckx (1914-2009) tekende hiertegen echter bezwaar aan. Hij meende dat op deze manier een fundamentele stap werd overgeslagen. Om te weten wat de kerk onder de nieuwe omstandigheden te doen stond, diende er naar zijn overtuiging een wat hij noemde 'fundamenteel document' te worden opgesteld, dat vanuit gelovig perspectief
begrijpelijk en doorzichtig maakt waarom de wereld grondig veranderd is, en waarom dit een uitdaging vormt voor de kerk die hierdoor uitgenodigd wordt 'anders' in de wereld van het geloof te staan. (Schillebeeckx 1967, 181-192)
Met ander woorden: hoe kijken wij naar de wereld vanuit het geloof zoals dit op het Concilie werd geformuleerd, en wat wordt er dan zichtbaar? Dit document is er toen, eind jaren zestig van de vorige eeuw, nooit gekomen. Ik heb recentelijk geprobeerd dit document alsnog te schrijven, het boek dat hier het resultaat van is komt in de tweede helft van maart uit. (Borgman 2017) Hier gaat het mij er echter om dat met deze formulering in feite de opdracht voor de theoloog met toekomst is geformuleerd, nog altijd. Met een paar kleine wijzigingen in Schillebeeckx' tekst is het zijn of haar taak begrijpelijk en doorzichtig te maken waarom en in welke zin de wereld veranderd is en nog verandert, en waarom dit een uitdaging vormt voor kerk en religie, en zo voor de theologie en de theoloog, die hierdoor uitgenodigd wordt 'anders' in de wereld van het geloof te staan.
Je zou het - als je zoals ik van dit soort paradoxen houdt - zo kunnen zeggen: de theoloog met toekomst is degene die zich steeds opnieuw door de zich aandienende toekomst theoloog laat maken. Want de toekomst, daar kunnen we ons niet op voorbereiden alsof we weten wat komt, daar kunnen we ons alleen op voorbereiden door onszelf ervoor toe te rusten hem te ontvangen. Ik weet dat dit voor een onderwijsinstelling heel ongemakkelijk is, maar dat is nu zelf bij uitstek heel erg vreemd. Immers, onderwijs is mensen zo vormen dat zij in staat zij goed te leven in een toekomst waaraan zij zelf zullen bijdragen en die zich dus niet laat goed laat voorspellen. Onderwijs is niet mensen vormen voor een statische toekomstige situatie, onderwijs is mensen vormen voor een toekomst die zich mede aandient in wat zij zullen doen en laten, waaraan zij zich zullen toewijden en waarvan zij zich zullen afkeren. Daarom is de eis dat opleidingen studenten aantoonbaar moeten toe leiden naar een bestaande en aantoonbare arbeidsmarkt een dubbele rem op de innovatie. Wij zetten niet in op wat mogelijk is, maar op wat wij nu kunnen voorspellen, en wij zetten niet in op creativiteit van studenten om hun eigen arbeidsveld te ontwikkelen en te structureren, wij zetten in op het arbeidsveld waarvan wij kunnen bedenken dat het binnen tien, vijftien jaar in deze vorm niet meer zal bestaan.
De theoloog met toekomst is de theoloog die de toekomst mede helpt openen voor de theologie: als we dat voor elkaar zouden krijgen, dan zouden wij een beweging maken die andere opleidingen op de een of andere vergelijkbare manier ook zullen moeten maken. De leraar van de toekomst is ook niet degene die op de hoogte is en steevast gelooft in de laatste mode van de onderwijskunde. De leraar van de toekomst is de leraar die de toekomst die zich aandient mede vormgeeft en zich daarbij zelf vormt tot de leraar die hij met het oog hierop moet zijn. Ik ga nu even niet in op de vraag hoe je dit binnen de Fontys-organisatie of binnen de wereld van het HBO moet verkopen, daar zijn - om met Vincent Icke te spreken - andere mensen voor. En die hebben dan geen eenvoudige taak, dat besef ik volop. Maar laat mij voorlopig toch maar even bij mijn leest blijven.
Wat een theoloog ook precies gaat doen, of zij of hij nu gaat schrijven of lesgeven, zich gaat bezighouden met mensen in crisissituaties of anderen gaat ondersteunen die met mensen in crisissituaties in aanraking komen, meedoet in discussie met het oog op het ontwikkelen van beleid in een particuliere organisatie of bij de overheid - wat een theoloog ook precies gaat doen, zij of hij moet in mijn ogen twee dingen kunnen. Een theoloog moet ten eerste in staat zijn de wereld waarin zij leeft en werkt, de wereld waarin degenen met en voor wie zij werkt leven en werken, een theoloog moet ten eerste in staat zijn tot wat Johannes Först en Chris 't Mannetje in hun bijdrage in het e-zine noemen: theologisch realisme. Zij moeten de wereld kunnen zien als vindplaats van God. Niet dat zij weten wie of wat God is, niet dat zij in staat zijn of er zelfs maar naar zouden verlangen mensen de maat te nemen op basis van hun godsbeeld, maar zij moeten - opnieuw in de woorden van Johannes en Chris - in staat zijn het nog onbekende te beluisteren: wat zich aandient, wat nabij is - ja, inderdaad, wat in het christendom vanouds 'het rijk van God' heet. Ten tweede moet de theoloog in staat zijn dat wat hij concreet tegenkomt in verband te brengen met de traditie van het vak en met de traditie van gelovig leven en gelovig nadenken. Dit betekent niet dat er geen andere tradities in de aandacht mogen komen te staan dan de christelijke, maar dat kan dan niet een arbitraire keuze zijn. Dat gebeurt dan in het kader van - om terug te keren naar de woorden van Schillebeeckx - de analyse van de ontwikkelingen in de wereld, in de cultuur en in de religie, die ons uitnodigt 'anders' in de wereld van het geloof te staan. En de vraag waarom en in welke zin de situatie ons uitnodigt anders in de wereld van het geloof te staan is zelf een theologische, dat wil zeggen een hermeneutische vraag.
Marieke Maes laat in haar artikel in het e-zine heel goed zien dat de theologie en de theoloog aangewezen is op een dubbele hermeneutische competentie: het vermogen de traditie te interpreteren in het licht van het heden en het vermogen het heden te interpreten in het licht van de traditie. Dit is een wederzijds creatief proces, dat wil zeggen dat het niet gaat op een arbeidsmarktonderzoek - welke van de klassieke theologische competenties worden waar gevraagd en hoe zouden we die efficiënter aan de man en vrouw kunnen brengen? - maar om wat je zou kunnen noemen 'ontwerponderzoek': welke maatschappelijke sferen zouden hoe gebaat zijn bij theologische bemoeienis en wat zou dit dan betekenen voor deze maatschappelijke sfeer als voor de theologie.
Toekomstig onderzoek
Concreet met het oog op onderzoek. Ten eerste: zoek plaatsen - enigszins geïnstitutionaliseerde plaatsen - waar deze dubbele exploratie al vorm krijgt, exploratie in de richting van de samenleving en exploratie in de richting van de theologie. Dit kunnen zich nieuw ontwikkelende vormen van pastoraat of dienstverlening zijn, nieuwe vormen van institutionalisering van traditionele praktijken - ritueelbegeleiding, bijvoorbeeld, of het project 'menslievende zorg' zoals de zorgorganisatie Reliëf dat opgezet heeft en aan het uitbouwen is. Maar blijft daar niet in de beschrijving steken - wat gebeurt daar nu precies - maar stel de vraag: hoe ontstaan juist hier nieuwe vormen van theologisch denken, van het creatief nieuwe vormen vinden op het snijpunt van traditie en situatie? En dan zie je soms opmerkelijke dingen. Reliëf bijvoorbeeld heeft zich nu juist bij uitstek opnieuw naar de traditie gekeerd en is met het oog op de actuele problematiek van de zorg te rade gegaan - in zekere zin opnieuw te rade gegaan - bij de traditie van religieuzen. Een stap die overigens zelf weer niet mogelijk was geweest zonder het op dit punt baanbrekende onderzoek van collega Annelies van Heijst. Goed, dat dus ten eerste.
Ten tweede: zoek maatschappelijke terreinen die gebaat zouden zijn met een theologische reflectie - jazeker, doe dit schaamteloos vanuit een theologisch perspectief, wie zouden wij nu een portie goede theologie gunnen en in welke zin zou dit voor hen een turbo-boost betekenen in verband met hun kwaliteit. Dus: wat heeft de theologie aan de zorg te zeggen, of het onderwijs, of de vluchtelingenopvang, of het bestuur, of de discussie over duurzaamheid, of de economie - niet helemaal toevallig de onderwerpen waaraan ik in mijn te verschijnen boek aandacht besteed. Onderzoek vervolgens hoe de vragen waarop de theologie een antwoord helpt zoeken zich in dat betreffende maatschappelijke terrein manifesteren. En maak met het oog op dat maatschappelijke veld een programma - geen voltijdsprogramma, maar een deeltijdprogramma zoals het HBO die in het kader van 'een leven lang leren' sowieso moet ontwikkelen - ontwikkel met het oog op het betreffende maatschappelijke veld enkele modules die mensen kunnen volgen en die ze verder brengen. Richt je, met andere woorden, op het ontwikkelen van theologische competentie bij mensen die niet in een traditioneel theologisch veld werkzaam zijn, met het oog op dit veld. Zo creëer je dus nieuwe werkvelden voor de theologie.
Dit maakt in mijn visie een derde stap ook logisch. Dus ten derde: ontwikkel een programma dat het mogelijk maakt dat jouw alumni onderzoekers worden en blijven in dienst van de werkvelden die je bezig bent op te bouwen. Ontwerp een systeem dat het mogelijk maakt om theologische ervaringen in verschillende werkvelden op een laagdrempelige manier te registreren die het tegelijkertijd mogelijk maakt er op een goede manier gebruik van te maken. Dit is niet alleen goed voor de ontwikkeling van de theologie en draagt niet alleen bij aan de adequate dienst van de theologie aan de samenleving en is dus goed voor de samenleving, maar dit geeft theologisch geschoolden bovendien in hun werkveld een identiteit, een intellectuele en reflectieve gemeenschap waartoe zij kunnen behoren, waarvan zij zich deel kunnen voelen en waarmee zij zich kunnen identificeren.
Dit alles impliceert dat wij alleen serieus kunnen werken aan het vormen van de theoloog met toekomst, als we er de tijd voor krijgen. Tijd om er echt over na te denken, tijd om belangstellenden te werven, tijd om te experimenteren met werkvormen op allerlei terreinen. Wordt die tijd ons niet gegund, dan moeten we er misschien ook niet aan beginnen, want dan is het tot mislukken gedoemd en dan wordt de mare weer versterkt dat de theologie eigenlijk al voorbij is, alleen weten de theologen het nog niet. Het is niet dat de theologie dan geen toekomst geeft, maar dan heeft ze deze toekomst niet bij de opleidingen waar ze ooit thuis was. Of nog wat scherper gezegd, de kerk is op een bepaalde manier theologisch gesproken noodzakelijk - niet per se in de bestaande gestalte, maar de kerk als gelovige gemeenschap dat als zodanig lichaam van Christus is. Maar de Fontys Hogeschool voor Theologie en Levensbeschouwing is niet noodzakelijk. Als zij niet bijdraagt aan de vorming van theologen met toekomst, dan moeten wij in deze instelling niet langer investeren en ons theologische heil elders zoeken. Zo ver is het echter wat mij betreft helemaal niet. Er is geen enkele reden waarom de HBO-theoloog met toekomst geen Fontys-theoloog zou zijn. Wel integendeel.
Literatuur
- Borgman, E. (2007) ... want de plaats waar je staat is heilig grond: God als onderzoeksprogramma, Amsterdam: Boom
- Borgman, E. (2015) Waar blijft de kerk? Gedachten over opbouw in tijden van afbraak, Baarn: Adveniat
- Borgman, E. (2017) Leven van wat komt: Een katholiek uitzicht op de samenleving, Zoetermeer: Meinema
- Schillebeeckx, E. (1967), 'Pastoraal concilie: óók theologisch beluisteren van Nederlandse situatie. Op zoek naar een "fundamenteel document"', Kosmos & Oecumene 1
- Schleiermacher, F. (1830), Kurze Darstellung des theologischen Studiums zum Behuf einleitender Vorlesungen, par 5.